Er waren twee avonturen deze week.
Allebei stellen ze zo weinig voor dat ze die naam in het normale leven niet verdienen.
Maar het leven is nu zo klein dat we het er maar mee moeten doen.
Het kleinste avontuur ging over dat ik dacht dat ik niet m’n drie weken oude eieren had weggegooid, maar m’n net gekochte nieuwe. Het liep goed af.
Het op één na kleinste avontuur ging zo:
“Dat snap ik nou niet,” zegt de vrouw. “Dat hier Júmbo-wagentjes staan.”
Ze staat achter me te wachten tot ze bij een winkelwagentje kan. Ik probeer ondertussen m’n boodschappentas en kind uit mijn wagentje te halen en hem tegelijkertijd te parkeren in de rij blauwe Albert Heijnwagentjes.
Het is altijd al wat krap in het hoekje naast de ingang van de AH. Er is de opstopping van de mensen die een karretje willen pakken en er zijn de mensen die daar tussendoor moeten om die van hun weer terug te kunnen zetten. Door Corona voelt het elke keer als een verboden samenscholing.
Ik probeer zo snel mogelijk weg te komen. Wat staat die vrouw dichtbij.
“Die wagentjes hóren hier niet,” benadrukt ze.
“Ja, haha,” probeert een vrolijkere vrouw, die weer achter haar staat. “Zo wordt het lekker gemixt.”
“Ik vind dat niet leuk. Ik wil gewoon een Albert Heijnwagen.”
Haar enige optie is wachten tot ik klaar ben, want de andere AH-karretjes worden geblokkeerd door twee gele exemplaren van de Jumbo.
Ik heb m’n boodschappen en peuter inmiddels onder m’n arm.
Ik heb zoveel vragen dat ik niet weet waar te beginnen en ik ben zelf ook net wat te chagrijnig om de tijd te nemen om te genieten van dit prachtige stuk onbedoeld straattheater.
“Mag ik uw kar?” vraagt de vrouw aan mij. “Hebt u er een muntje in?”
“O ja hoor, ga uw gang.” Pak hem maar gauw, dan kan ik wegrennen.
“Hebt u er een múntje in? Want dan krijgt u die van mij.”
“Ja, is goed, dankuwel.” Ik geef haar mijn kar. Van de Albert Heijn.
Zij geeft mij een sleutelhanger met daaraan een winkelwagenmuntje.
Van de Jumbo.
Beeld: Hester Siegers