Even vroeg ik me af of het zin had om te stemmen. Ik besef maar al te goed dat ik niet door het kabinet in Den Haag geregeerd wordt, maar door de kleine dictator van twee-ik-zeg-nee in Den Bosch.
Op de ochtend van de verkiezingsdag sta ik in de Lidl, met de peuter in de buggy. Ze ziet een ander kind in een buggy, dat lekker ligt te slapen. “Kijk, kindje,” wijst ze, onder de indruk. Altijd fijn om een soortgenoot tegen te komen.
Na uitrekenen hoeveel zakjes dadels ik op kan maken tot aan de tht-datum februari 2022 (die moeite neem ik voor 33% korting) (ik gok tien) is het tijd om naar de kassa te gaan.
Alleen de meest linker kassa is open. Wat een rust geeft dat. Geen keuzestress, gewoon lekker aansluiten.
Vlak voor ik m’n plek inneem, achterin de rij, twijfel ik nog even bij de luiers. We hebben er thuis nog vijf. Heb ik over vijf dagen zin om m’n kind nacht-zindelijk te maken? Terwijl ik hierover nadenk hoor ik een man verderop in de winkel boos roepen: “Je moet wel uitkijken, je bent hier niet alleen!” Hij staat bij de koelschappen, waar het toch altijd al slalommen is met de vakkenvullers en hun karren. Maar op hen is hij niet boos, hij is boos op de moeder van het slapende kind.
Ik kijk ernaar en vul in een halve seconde in dat zijn lef om zo uit te vallen te maken heeft met de hoofddoek van de moeder. Wanneer ik met m’n blonde haar in de weg loop met m’n buggy glimlachen mensen eigenlijk altijd en hopen ze zwaaiend op een wenk van de blonde koningin die ik voortduw.
In één klap zijn de rollen verdeeld.
Er is de boze witte man, de moeder met de hoofddoek en het ensemble van de zwijgende meerderheid, waar ik me met een chagrijnige blik op de man bij voeg.
Moet ik iets zeggen? Kan ik iets doen? Tegen hem? Voor haar? Waarom niet gewoon vriendelijk doen? Dat kost toch niets? Al helemaal niet bij de Lidl, daar is alles al zo goedkoop.
De moeder gaat in stilte aan de kant. Haar dochter slaapt door. Ze kijkt niet om zich heen, loopt naar de volgende boodschap. Niemand zegt iets. Misschien is ze hier toch alleen, meneer.
De man loopt richting de kassa. Ik gris gauw een pak luiers uit het schap en zet in een erg stil protest m’n winkelwagen in de rij. Ik gun het hem niet eerder aan de beurt te zijn.
“Kassa 2 gaat voor u open, u kunt de boodschappen vast op de band leggen.”
Voor de omroeper is uitgesproken, voor ik heb kunnen bedenken of ik de twijfelstrijd van welke-kassa-zal-het-snelst-zijn aan wil gaan racet de man me voorbij. Eén ander iemand is hem voor. We staan naast elkaar te wachten. Ik hoop dat ik alsnog eerder aan de beurt ben.
De kassière van kassa 2 laat even op zich wachten. “Nou, het duurt wel lang hè,” zeggen de gepensioneerden in de rij rechts van me tegen elkaar. “Ja,” lacht de man tegen z’n soortgenoten. “Ik had net zo goed kunnen blijven staan.”
Waarom zo’n haast? Jullie zijn oud! Jullie hoeven nergens meer heen! Sterker nog, het ouderenuurtje is tussen zeven en acht ’s ochtends, wat doen jullie hier?
Ik reken af. Ik heb gewonnen. Maar als ik m’n rugtas dichtrits blijkt de man ook al betaald te hebben. Hij herschikt nog even de boodschappentassen in z’n kar. Ik stamp hem boos voorbij. Ik ben als eerste buiten.
Tijd om naar het stemlokaal te gaan. Ik stem met het motto: je bent hier niet alleen.
(Vriendelijke toevoeging: misschien had de man haast om te gaan stemmen. Dat kan ik hem niet kwalijk nemen, wie rent er nou niet zo snel als hij kan naar het stembureau?)