Vandaag tussen de verhalen over het verhuizen door een uitstapje naar Vlieland, want tussen het verhuizen door maakten we een uitstapje naar Vlieland.
De heenweg, op de boot, ergens op de Waddenzee.
“Volgens mij heeft ze gepoept,” zegt de man.
“Nou, dan moet ze verschoond,” zeg ik.
“Maar op de mannen-w.c. is geen verschoonplek.”
“Weet je het zeker?”
“Ja.”
“Het zit in een wc-hokje hè, op de deur hangt een bordje met een plaatje.”
“Nee, ik heb niets gezien.”
“Wat ongeëmancipeerd.”
“Ja.”
“Nou, dan ga je toch bij de dames?”
“Dat mag toch niet?”
“Van mij wel.”
“…”
“Ja, oké, van sommige vrouwen niet. Nou, dan verschonen we haar niet.”
“Ja, zeg, jij kan het toch doen?”
“Ik heb het net ook al gedaan, en het is zo krap en vies in dat hokje.” De hele boot lijkt gedesinfecteerd, iedereen zit met mondkapjes op en toch krijgen ze het voor elkaar dat de w.c. stinkt en de verschoonplek zelf verschoond moet.
“…”
“Weet je honderd procent zeker dat er geen verschoonplek is op het herentoilet?”
“Ja.”
“Nou, oké, ik wil het wel weer doen, maar dan wil ik wel tien punten.” Ik sta al op om de dochter op te tillen.
“Ja dahag.”
Dan niet. Ik ga weer zitten.
“…”
“…”
“Ga je het nou niet doen?” vraagt hij.
“Nee, ik wilde gewoon wat punten, die krijg ik niet, nou, dan krijgt ook niemand een schone luier.”
De man zucht.
“Heeft ze echt gepoept?” vraag ik, terwijl ik toch opsta, de dochter optil en richting de w.c. loop.
“Ruik dan even,” roept hij me na.
Alsof dat zin heeft, met mondkapje op.
We komen bij de w.c.’s.
Ik blijf even staan.
Ik kijk naar de deur van de mannen-w.c.’s.
“Zal ik het doen?” vraag ik aan de dochter.
Ik doe de deur open en zie meteen het bordje van de verschoonplek op de eerstvolgende deur.
“Ik wil het toch echt even checken,” leg ik aan m’n eenjarige uit.
Ik stap naar binnen, kijk in het hokje en zie aan de rechterwand een verschoonplank hangen.
“Ha!” Ik stap naar buiten.
Op dit moment is er op de hele Waddenzee niemand triomfanterlijker dan ik.
Ik wil vervolgens als de liefdevolle, zorgzame moeder die ik ben de damestoiletten instappen, richting het hokje voor verschonende moeders en hun kinderen, maar iets houd me tegen.
(Ik, ikzelf houd me tegen.)
Ik loop met de dochter op de arm naar de salon waar de man in z’n luie stoel zit, geef hem met een grote glimlach ons kind aan en zeg: “Jij mag het doen, er is gewoon een verschoonplek bij de mannen.”
Man en dochter vertrekken, ik ga zitten in mijn luie stoel en geniet van het uitzicht op zee, het vooruitzicht op Vlieland en vooral van m’n gelijk.
Ze komen terug.
“Had ze gepoept?” vraag ik.
“Nee.”
De terugweg, op de boot, ergens op de Waddenzee.
De man tilt de dochter de lucht in, ruikt ter hoogte van haar luier, zet haar op z’n arm en vertrekt naar de w.c.’s.
Ze komen terug.
“Had ze gepoept?”
“Nee.”