Ik was bij L., het was tijd voor de lunch.
We hoorden een knal.
Ik keek geschrokken naar de kat, want ik ben een beetje bang voor de kat.
Maar de kat deed niks engs, die zat gewoon voor de balkondeur.
“Zag je dat?” riep L. “Er vloog een vogel tegen het raam!”
We gingen eten.
De kat bleef zitten voor de balkondeur. Klagend.
Ik negeerde hem, want dat doe ik meestal met katten, in de hoop dat ze bij mij hetzelfde doen (werkt nooit).
L. keek maar eens wat er aan de hand was. “Moet je kijken, die vogel zit nog op het balkon.”
Hij was klein en zwart, met een nog zwarter kopje. En hij leek niet te kunnen bewegen.
Door z’n knieën gezakt, als vogels knieën hebben.
Z’n lijf bewoog op het ritme van z’n hartslag, verder zat ie stil.
L. sloot haar kat op in de gang, om de vogel niet nog meer stress te geven.
De dierenvriend.
Ik appte de grootste vogelkenner die ik ken om hulp.
Ik appte m’n favoriete veearts.
Ik vroeg: “Wat voor vogel is het? Wat te doen?”
Van de veearts hoorde ik niets, de vogelkenner appte: “Ik noem hem Freddie de duif.”
L. opperde ondertussen de kat, nu klagend op de gang, op het balkon te laten.
“Ik gun hem dat,” zei ze.
Nogmaals: de dierenvriend.
Ik kreeg door dat ik de enige hoop voor deze vogel was.
Ik trok drie kruimels van m’n brood en gooide die door de deur naar buiten.
De vogel kon er niet bij en bleef zitten waar ie zat.
Ik besloot dat we het even zouden afwachten.
De vogel was het ermee eens, maakte twintig minuten later wat voorzichtige hupsjes en vloog toen weg.
De kat mocht weer de kamer in, rende naar het raam en begreep niet waar de vogel gebleven was.
En ik ben ook benieuwd waar ie nu is.
Dag Freddie.