Vooruit, we rammen door de rouwfases heen, ik accepteer wat me overkomt, en dan is het leven weer leuk, oké? (Is goed, maar als Kübler-Ross een stappenplan schreef, lijkt dit toch echt veel op fase 3: onderhandelen.)
Ik zou een kindje krijgen, tenminste, dat verwachtten we. Nu niet meer.
Na de echo-waarna-alles-anders-was kwam ik overeind. Ik ga tegenover de gynaecoloog zitten.
“Ik moet je vertellen…” hij zoekt naar woorden. “Er zit hier in je ooghoek wat uitgelopen mascara.”
Ik snap het niet. Denkt hij dat ik dit belangrijk vind?
“Problemen,” zeg ik, met zoveel sarcasme als ik aandurf. Niet veel. Toch maar even met het zakdoekje, dat de verpleegkundige me gaf, m’n linkerooghoek boenen. En ondanks Corona ook nog even, voor de zekerheid, met een natte spuugvinger erlangs.
We praten over hoe nu verder, of ik m’n man wil bellen, dat ik dat niet wil, we maken een vervolgafspraak.
“Tot ziens.”
Ik loop de kamer uit waar m’n man en ik een week eerder een uur vragen hebben gesteld over verdikte nekplooien en kansen op handicaps, kansen op gezondheid, kansen op leven. Ik moet m’n man vertellen dat ons kindje dood is, terwijl ik alleen naar binnen was gegaan voor een bloedtest.
Maar eerst zoek ik het dichtstbijzijnde damestoilet.
Ik kijk in de spiegel. Naast m’n réchteroog zitten twee grote vegen mascara.
Arme gynaecoloog.
Ik veeg ze weg.
Dat is vast één probleem minder.
1 Comment
Reacties zijn gesloten.